Het verhaal achter
HELLEVAART

Een spontane jongen en een makkelijke prater. Hij weet zich nog veel details van zijn reis te herinneren en wil zijn verhaal graag delen. Het gemak waarmee hij praat over de gruwelijke tocht die hij als veertienjarige jongen heeft doorstaan is bizar. Hij neemt ons mee op zijn reis, die nog verschrikkelijker is dan wij ons in onze ergste nachtmerries kunnen voorstellen. Helemaal als je bedenkt hoe jong hij was toen hij deze reis, helemaal alleen, maakte. De datum dat hij in Nederland aankwam, kan hij zich nog precies herinneren: 29 oktober 2022!
Van zijn tijd in Syrië kan hij zich niets herinneren. Daar heeft hij alleen de eerste twee jaar van zijn leven gewoond. Hij kan zich niet beter herinneren dan dat hij in Libanon woonde. Tot zijn vijfde jaar was het leven in Libanon normaal. “Maar ineens mochten we niet meer naar school, alleen de Libanezen mochten nog naar school. We hadden ook geen huis om te wonen, we konden nergens wat vinden. Uiteindelijk zaten we illegaal in de kelder onder een flat. Toen we daar kwamen, was daar helemaal niks, maar de eigenaar van het pand wilde ons graag helpen. We hebben hier zelf muren in gebouwd en zo hadden we ons eigen huis in de kelder.”
Zes maanden zeuren
De jongen heeft een grote familie: zes zussen, waarvan er één is overleden, en twee broers. Samen met zijn ouders vormen ze het gezin. Hij wil zelf graag weg uit Libanon naar Nederland. “Eerst mocht het niet van mijn vader, het was veel te gevaarlijk, vertelde hij. Na zes maanden zeuren had ik het eindelijk voor elkaar. Ik dacht: ‘Ik ben klein, mij doen ze vast niks.’”
Dat het tegendeel helaas waar is, had hij zich niet kunnen bedenken. Zelfs zijn ouders weten niks van de gruwelijkheden die hij meemaakte tijdens zijn reis. “Onderweg stuurde ik mijn ouders af en toe een voice-appje dat het goed met me ging. We hadden eigenlijk bijna geen contact. Ik stuurde alleen maar positieve berichten.”
"Ik dacht: ik ben klein, mij doen ze vast niks."
Op veertienjarige leeftijd begint hij aan zijn reis. Het moment dat hij vertrok kan hij zich nog goed herinneren: “Mijn zussen lagen nog te slapen. Ik gaf ze een kus en mijn ouders een knuffel en toen ben ik gegaan. Ik had veel geld mee, want ik wist dat ik onderweg veel mensen moest kunnen omkopen. Eerst moest ik terug naar Syrië. Ik wist dat ik langs de rivier moest lopen en die dan op een gegeven moment moest oversteken. Ik kon erdoorheen lopen, het water was ongeveer tot kniehoogte.”
Geld had een doorslaggevende rol om te overleven. “Iedere vijf kilometer stond er een militair. Alleen door ze geld te geven kon je verder komen.”
Zware mishandeling
Als hij in een bus zit, komt hij langs militairen van de bij vluchtelingen beruchte ‘groep 4’. “Zij hadden mij in de bus zien zitten. Ze kwamen naar boven in de bus en begonnen mij te slaan, ze wisten mijn naam. ‘Jij bent {naam}’ zeiden ze. Ze brachten me naar beneden uit de bus en bleven me maar slaan.”
Terwijl de bus blijft wachten, nemen de militairen de veertienjarige jongen mee een gebouw in. “Het was een zwarte kamer met in het midden een stoel en een tafel. Ik moest op de stoel gaan zitten. Die stoel gaf stroom. Iedere keer weer. Stroom, en weer niks. Stroom en weer niks, zo ging het maar door. Ze begonnen me ook weer te slaan en lieten een foto zien. Ik kende niemand op deze foto, maar ze wilden maar weten of ik iemand kende. Ik bleef maar zeggen dat ik niemand kende.”
Pas na vier uur vol stroomstoten en een enorme hoeveelheid klappen stopt het. “Ik had ze al eerder geld geboden, ik bood ze nog meer en ineens lieten ze me los en zetten ze me buiten. De mensen uit de bus hebben me toen snel in de bus geholpen en we zijn verder gereden.”
Hij is enorm toegetakeld: bont en blauw en kan niet meer lopen. “Ik heb toen drie weken lang bij een smokkelaar in huis gezeten. Pas toen kon ik weer goed genoeg bewegen om verder te gaan.”

Je zou denken dat het ergste deel erop zou zitten, maar wederom blijkt niets minder waar. Het is nu de kunst om in Turkije te komen, maar om daar te komen moet hij over een muur met prikkeldraad zien te komen. “Ik heb het in totaal acht keer geprobeerd, pas de achtste keer lukte het. Je moest dan snel rennen naar de muur, de smokkelaar knipte het draad weg en je moest er dan snel overheen. Zeven keer mislukte het. Dan stond er een agent, kreeg ik klappen en moest ik weer terug. We kozen iedere keer weer een andere plaats en een ander tijdstip en uiteindelijk lukte het. Toen ik over de muur kwam moest ik rennen naar een auto die daar klaar stond.”
Van daaruit gaat de reis naar Istanbul. Het idee was om vervolgens om per boot vanuit Turkije naar Griekenland te gaan. Ze moesten hiervoor een rivier oversteken. “Het was een kleine boot, in denk amper 2 meter, met zo’n 20 mensen inclusief zware tas met bagage. Het was ook een slechte boot.” Ook de bootovertocht lukt niet ineens. “We werden gepakt en teruggestuurd. Dat gebeurde een paar keer. Op een gegeven moment was de boot kapot en moest ik terugzwemmen. Aan de ene kant waren de Grieken, die wilden mij niet, aan de andere kant de Turken, die wilden mij ook niet. Niemand wilde mij! Ik dreef daar maar in het water met mijn zware tas. Op een gegeven moment waren de Turken weg en kon ik daar aan wal.”
Uiteindelijk komt hij aan de overkant. Daar begint wederom een helse tocht. “Ik heb 12 tot 15 dagen gelopen. Ik sliep niet meer dan anderhalf tot twee uur per dag.” Uiteindelijk komt de jongen bij een auto die hem tot twee dagen lopen voor de grens van Servië brengt. “In Servië heb ik twee weken in een vluchtelingenkamp gezeten. Het was heel vol: we moesten buiten slapen en het was verschrikkelijk koud. Later kwam ik in een ander kamp in Servië terecht, dit was nog verschrikkelijker dan het eerste. Het was super vies. Er was geen wc of badkamer. De politie kwam ook iedere dag lang om te vragen of je een ‘kaart’ had. Die had ik niet en wilde ik ook niet, dan moest je namelijk daar blijven en kon je niet verder reizen. Ik zat hier ‘stiekem’. Een keer per week kwamen er veel politieagenten die mensen ‘wegnamen’, er zijn daar heel veel mensen verdwenen.”
Tot drie keer toe probeert hij de grens met Tsjechië over te komen, maar ieder keer werd hij terug gestuurd.
De jongen heeft gedurende zijn hele reis contact met dezelfde smokkelaar die alles regelt. Hij heeft een telefoon, maar krijgt iedere dag een telefoontje van een ander nummer. Ook neemt de smokkelaar iedere dag een andere naam aan. Niemand weet hoe hij echt heet.
"Aan de ene kant waren de Grieken, die wilden mij niet, aan de andere kant de Turken, die wilden mij ook niet. Niemand wilde mij!"

In Tsjechië aangekomen verblijft hij eerst een dag in het bos in de buurt van een treinstation. “Ik moest op de trein naar Duitsland zien te komen. Maar ik had teveel pijn en besloot eerst in het bos te blijven. Ik had geen eten en drinken. Voordat ik op de trein ging, gooide ik alles wat ik had weg, ook mijn telefoon. Ik had nieuwe kleren uit mijn tas aangedaan. Nu moest ik het zelf doen en kon ik geen contact meer opnemen met de smokkelaar. Ik kon niet meer goed lopen en al helemaal niet rennen. Ik kon niet meer! De laatste keer dat ik het probeerde lukte het om in de trein te komen. Omdat er controle was, had de smokkelaar mij uitgelegd dat ik naar de wc moest gaan en daar de hele reis moest blijven. Boven in het plafond bij de wc zat namelijk een luik, daar moest ik in kruipen en gaan liggen. Het was allemaal heel krap. Ik heb daar zeven uur gelegen. Na drie uur ben ik in slaap gevallen. Ik werd wakker doordat de trein hard remde en stopte. Ik was in Duitsland, maar mijn voet zat vast, ik kon er niet uit.”
Na een uur wrikken lukt het hem om uit de trein te komen. “Ik was in Duitsland, maar ‘wat moet ik nu doen?’ dacht ik. Ik had nog 200 euro en heb eerst nieuwe kleren gekocht. Na een dag kwam ik Arabische mensen tegen, ik vroeg hen hoe ik naar Nederland kon komen. Met de taxi, bus of trein antwoordden ze. Iemand heeft me geholpen om op de trein naar Nederland te komen. Ik heb weer de hele reis op de wc gezeten. Ditmaal met de wc op slot en niet bovenin het luik, dat kon ik niet meer. De controleur klopte wel op de deur, maar ik heb niet gereageerd en hij heeft het zo gelaten.”
'Ik kon niet meer goed lopen en al helemaal niet rennen. Ik kon niet meer!'
Hij kan zich het moment dat hij na een reis van vijf à zes maanden in Nederland aankwam nog goed herinneren. “Ik voelde een enorme opluchting! Ze hadden me verteld dat ik in Nederland de politie moest aanspreken, maar dat durfde ik niet. Ik ben nu nog steeds bang voor de politie. Maar ik kon niet meer en ben toch naar de politie gegaan. ‘Help, ik kan niet meer’ heb ik tegen ze gezegd. Ze gingen meteen eten voor me halen: een broodje kaas, snickers, appelsap, water en een appel. Ook lieten ze me op een bankje slapen. Daarna hebben ze foto’s van mij gemaakt en kwam er een taxi die mij naar Ter Apel heeft gebracht.”
Toekomst
Inmiddels woont de jongen bij pleegouders. “Ik heb nog nooit zulke lieve mensen ontmoet en het nog nooit zo goed gehad”, vertelt hij zichtbaar dankbaar.
Als je hem vraagt naar zijn dromen is het eerste wat in hem opkomt: “Een betere wereld. Dat we niet meer vechten, maar met elkaar praten.” Als het op zijn eigen toekomst aankomt laat hij weten: “Ik wil graag verzorger worden. Voor oudere mensen en mensen met een handicap.”
Hij is heel open en vertelt dat hij nog veel last heeft van alles wat hij heeft meegemaakt. Op school heeft hij ook ‘rots en water-training’ gehad om hiermee om te gaan. Maar soms gaat het mis weet hij. “Dan is het alsof mijn hart en mijn hersenen even niet meer werken en ga ik vechten.” Het is duidelijk dat hij daaraan wil werken, hij wil niet dat dit gebeurt. Hij heeft wel contact met zijn familie, maar zoals eerder benoemd, kennen zij het werkelijke verhaal niet. Een aantal familieleden, waaronder zijn ouders en zusjes, zitten nog in Libanon, maar een aantal is ook naar andere landen in Europa gereisd.

“Ik wens een betere wereld. Dat we niet meer vechten, maar met elkaar praten."